De bijzondere natuur van Noord-Sulawesi

De natuur op Sulawesi en de overige eilanden die samen de Wallacea eilandengroep vormen, is waarlijk uniek in de wereld, met een enorme soortenrijkdom en soorten die je nergens anders tegenkomt. Maar hoe is die unieke natuur ontstaan? En hoe hebben we dat ontdekt? Daar wil ik in deze blog over schrijven.

 

Om te begrijpen hoe wij tegenwoordig denken dat de natuur van Wallacea ontstaan is, moeten we om te beginnen terug in de geschiedenis naar het ontstaan van de moderne wetenschap en de Europese ontdekking van de wereld. Terug naar het midden van de 15de eeuw. Terug naar 1453 om precies te zijn; het jaar van de val van Constantinopel, het tegenwoordige Istanboel in Turkije, wat toen de hoofdstad van het Byzantijnse rijk was.

 

Op de vlucht voor de Ottomaanse troepen ontvluchten geleerden de stad en het instortende Byzantijnse Rijk. De klassieke teksten die zij op hun vlucht meenemen en de uitvinding van de boekdrukkunst (Gutenberg, 1455) zorgen voor de herontdekking van in westelijk Europa verloren gegane oude kennis. Met de val van Constantinopel verkrijgt het Ottomaanse rijk ook een monopolypositie op de handel met het verre oosten en de aanvoer van specerijen zoals nootmuskaat, waarvan gedacht werd dat het een medicijn tegen de pest was. Om het monopolie te breken, gaan Europese grootmachten zoals Spanje en Portugal en niet veel later gevolgd door Nederland en Engeland, op zoek naar nieuwe handelsroutes en rijkdommen over zee. De zoektocht naar nieuwe handelsroutes, rijkdommen en kennis leidt tot wat de “Age of Discovery” is gaan heten; een tijd van ontdekking en exploratie. 

 

Reizigers beginnen de dieren en planten te verzamelen die zij tegenkomen in die verre oorden. Eerst vooral uit curiositeit, maar gaandeweg wordt het verzamelen steeds systematischer om te weten te komen hoe planten en dieren over de wereld verdeeld zijn (biogeografie). Biogeografie is nauw verbonden met de evolutietheorie die wil begrijpen hoe soorten ontstaan. Het is dan ook niet verbazend dat Alfred Russel Wallace, een van de grondleggers van de biogeografie ook de medeontdekker is van de evolutietheorie. 

 

Wallace is overigens ook een tijdsgenoot van Eduard Douwes-Dekkers (Multatuli). Beiden waren in de dezelfde periode in Indonesië (toen Nederlands-Indië) en beiden zijn zelfs in Manado geweest. Maar hoewel zij vrienden deelden is onduidelijk of zij elkaar ooit ontmoet hebben.

 

Wallace reist tussen 1854 en 1862 door de Maleise Archipel, het tegenwoordige Maleisië, Singapore en Indonesië en verzamelt meer dan 125 duizend insecten, vogels en andere dieren. Hij ontdekt dat als je in oostelijke richting door de archipel trekt, je steeds minder Aziatische diersoorten tegenkomt. Op Sumatra, Java, Borneo en Bali komt hij dieren tegen die je ook op het Aziatische vasteland tegenkomt, zoals tijgers, apen, olifanten en neushoorns, maar verder naar het oosten neemt dat merkbaar af en komen lang niet alle Aziatische diersoorten meer voor. Op Sulawesi kom je bijvoorbeeld wel apen (makaken) tegen, maar geen tijgers, olifanten en neushoorns. De grens waar dit gebeurt wordt de Wallacelijn genoemd.

 

Opmerkelijk genoeg liggen de eilanden Bali en Lombok, die hemelsbreed slechts enkele tientallen kilometers uit elkaar liggen, toch aan weerszijden van de Wallacelijn en verschilt de natuur op de eilanden sterk van elkaar. Wallace verklaart dit door aan te nemen dat de eilanden zich verplaatst hebben over geografische tijden en in een ver verleden verder uit elkaar lagen. Hierin vind je de eerst ideeën over continentale drift, maar deze theorie wordt pas ver na zijn tijd volledig ontwikkeld. De theorie van de continentale drift wordt het meest geassocieerd met Alfred Wegener die daarover aan het begin van de 20ste eeuw (1912) publiceert, maar zelfs dan zijn de ideeën over het verschuiven van continenten controversieel en duurt het nog tientallen jaren voor dat het concept echt geaccepteerd wordt door de wetenschappelijke gemeenschap.

 

Tegenwoordig weten we dat de Wallacelijn de grens aangeeft van het Aziatische continentale plat en dat Sumatra, Java, Bali en Borneo bij Azië horen en tijdens ijstijden met het vasteland verbonden waren. Daardoor konden Aziatische soorten deze eilanden makkelijk bereiken. De oceanische eilanden, gescheiden van de continenten door diepe zeeën, zijn voor de meeste soorten veel moeilijker bereikbaar. Daarom komen hier lang niet alle soorten voor die je op het vasteland tegenkomt. In het oostelijke deel van de archipel zie je hetzelfde. Als je van Australië in westelijke richting door de archipel reist, kom je steeds minder Australische soorten tegen. Ook hier vormt het Australische continentale plat de grens. Het overgangsgebied tussen beide continenten is wat we Wallacea, of de Wallacea eilandengroep noemen, met als Sulawesi als grootste eiland. 

Wat Alfred Russel Wallace en anderen waarnemen is dat de soortenrijkdom op eilanden lager is dan op het vasteland, maar dat er op die eilanden meer endemische soorten zijn; unieke soorten die op het vasteland niet voorkomen. De zogenaamde eilandtheorie (eiland biogeografie) die pas in de tweede helft van de vorige eeuw (1967) geformuleerd wordt, meer dan honderd jaar nadat Wallace de grondslagen legt voor de biogeografie en evolutie, legt uit dat de soortenrijkdom (biodiversiteit) van een eiland afhankelijk is van drie factoren; immigratie, uitsterven en evolutie.

 

Immigratie gaat over hoe makkelijk soorten het eiland kunnen bereiken. Het voelt logisch om te veronderstellen dat een groot eiland makkelijker bereikbaar is dan een klein eiland en dat een eiland dichtbij het vasteland makkelijker bereikbaar is dan een meer afgelegen eilanden. Dat is precies wat de eilandtheorie aantoont. 

 

Eenmaal op het eiland moeten diersoorten zien te overleven. Ook dat is op een groot eiland makkelijker dan op een klein of een meer geïsoleerd eiland. Op een groot eiland kun je met meer soortgenoten leven en een grote groep verkleint het risico op uitsterven. Een groot eiland heeft ook meer verschillende leefgebieden, zodat de kans groter is dat soorten een geschikt leefgebied vinden. Niet alleen de grootte van het eiland is belangrijk, maar ook de mate van isolatie (de afstand tot het vasteland); als het eiland dichtbij het vasteland ligt kunnen soortgenoten makkelijker naar het eiland migreren. Dit zorgt voor aanvulling van de op het eiland aanwezig populatie en verkleint zo de kans op uitsterven van de soort. 

 

Tenslotte ondergaan diersoorten evolutie om zich aan de omstandigheden op het eiland aan te passen. Niet alle soorten zijn in staat eilanden te bereiken. De soortenrijkdom is daarom kleiner en incompleet vergeleken met het vasteland; op Sulawesi ontbreken bijvoorbeeld de grote katachtige roofdieren. Evolutionaire processen zoals adaptieve straling, eiland dwerg- en reuzengroei zorgen vervolgens voor het ontstaan van nieuwe ecosystemen op eilanden met unieke (endemische) soorten.

 

De Wallacea eilandengroep is een unieke natuurlijk laboratorium en een van ’s werelds grootste biodiversiteit hotspots, waar een ecosysteem is ontstaan met een mix van zowel Australische als Aziatische diersoorten en een groot aantal endemische soorten. Bijna 40% van de op Wallacea voorkomende vogelsoorten is uniek voor het gebied en meer dan de helft van de zoogdiersoorten komt nergens anders voor.  Als je de meer dan 125 vleermuissoorten niet meerekent, zijn zelfs 90% van de zoogdieren uniek voor de eilandengroep!

 

Een aantal van de meest intrigerende endemische soorten zijn de maleo vogels, de babirusa, de zwarte kuifmakaken, de Sulawesi neushoornvogel en de spookdiertjes. Allemaal soorten die je zou kunnen tegenkomen in het noorden van Sulawesi.

 

Helaas worden veel endemische soorten door menselijk handelen met uitsterven bedreigd en dat is ongelooflijk jammer. Als je hier verblijft, opgegroeid bent, of een tijdje op bezoek bent, vergeet je snel hoe bijzonder en kwetsbaar de natuur hier is. Dat de natuur zoals je die hier ziet, nergens anders in de wereld bestaat. En dat de kans is groot dat als een diersoort hier verdwijnt, die soort voor altijd van de wereld verdwenen is. Laten we daarom samen zorgzaam en respectvol omgaan met de natuur, zodat we nog lang kunnen genieten van haar schoonheid en waarde.